Voor paarden vanaf 3 jaar monitoren we de wormbesmetting door middel van mestonderzoek. De belangrijkste worm bij volwassen paarden is de rode bloedworm. Met mestonderzoek sporen we het aantal eitjes per gram mest op (EPG). Op basis hiervan bepalen we of ontwormen wel of niet nodig is. Dit doen we in de maanden maart tot en met september.
Om te begrijpen waarom we dit in deze periode doen én hoe we besmettingen kunnen verminderen is het belangrijk de cyclus van de rode bloedworm te begrijpen.
Cyclus
De rode bloedworm komt overal op paardenweides voor. Vrijwel elk grazend paard wordt hiermee dus besmet. Sommige paarden hebben hier zelf meer weerstand tegen dan anderen. Tijdens het grazen nemen paarden larfjes van de worm op. Deze komt in de dikke darm terecht en de larfjes ontwikkelen zich hier verder tot volwassen worm. De volwassen worm legt vervolgens eitjes, die met de mest worden uitgescheiden. Dit komt op de wei terecht en de eitjes ontwikkelen zich verder tot larf. Deze worden vervolgens weer opgenomen door grazende paarden.

Ingekapselde larfjes
In de winterperiode verloopt de cyclus anders: eitjes ontwikkelen zich met koud weer niet meer tot larfjes op de weide. Ook ontwikkelen de larfjes zich niet meer in de darm tot volwassen worm, maar gaan in de darmwand in winterslaap. Er worden dus ook geen eitjes uitgescheiden in de mest. Op het mestonderzoek vinden we dus geen eitjes, terwijl er wel wormen (larfjes) in het paard kunnen zijn. Daarom is mestonderzoek in de winter niet betrouwbaar.
Het gevaar van deze worm schuilt zich ook in het in winterslaap gaan. Als de larfjes in de darmwand ingekapseld zijn en hier massaal uit vrijkomen, veroorzaakt dit een heftige ontsteking in de darm. Gevolg hiervan is ernstige diarree die fataal kan verlopen. Ziekte verloopt niet altijd zo acuut; ook een meer chronisch beeld van vermageren en slechte algemene conditie kan voorkomen.
Voorkomen: beter dan genezen
We willen voorkomen dat paarden een zodanige besmetting oplopen, dat ze hier ziek van kunnen worden. We willen dus de weidebesmetting zo laag mogelijk houden, zodat paarden minder snel besmet raken. Enerzijds doen we dit door de hoge ei-uitscheiders te ontwormen (op basis van het mestonderzoek). Anderzijds zijn er nog maatregelen om de besmetting op de wei te verminderen, zoals:
- Minstens wekelijks (in het voorjaar) of twee keer per week (in de zomer) de mest uit de wei verwijderen. Dit is een belangrijke maatregel om de infectiedruk laag te houden.
- De mest niet slepen over de wei om verspreiding van eitjes te voorkomen.
- Nieuwe paarden eerst controleren door middel van mestonderzoek en 2 weken apart houden voor ze op de wei mogen.
- Eventueel herkauwers (bv schapen) laten grazen op dezelfde wei: zij nemen wel larfjes op, maar worden hier niet ziek van. Zo daalt het aantal larfjes op de wei. Doe dit niet op natte weides ivm mogelijke leverbotbesmetting.
- De wei in het voorjaar maaien voor er paarden op komen zorgt ervoor dat het aantal larfjes dat de winter heeft overleefd mee weggemaaid worden. Nogmaals in het weideseizoen maaien zorgt ook voor verlaging van de infectiedruk.
- Niet te veel paarden op 1 weide; hoe meer paarden per hectare, hoe hoger de infectiedruk. Ook vermijden paarden bemeste delen van de wei als er voldoende vers gras beschikbaar is.
- Wissel weides af of deel de wei op in meerdere stukken; laat steeds 1 stuk leeg staan.
- Laat jonge paarden op de meest schone weides grazen; deze groep is vatbaarder voor worminfecties.
- Beter geen paardenmest uitrijden als bemesting; als je dit doet, moet deze volledig gecomposteerd zijn. Nooit mest van veulens/jaarlingen uitrijden; spoelwormeitjes zijn zeer resistent en zo verspreid je deze over het weiland.
- Je wei 1 jaar leeg laten zorgt al voor een daling van de besmetting met rode bloedwormeitjes, na 2 jaar leeg laten heb je een vrijwel schone wei (let op; dit geldt niet voor spoelworm).